Je bent hier » Tijdschrift » Archief » Archief energie » Oversubsidiering zonnepanelen botst met energiebesparing

Oversubsidiëring zonnepanelen botst met energiebesparing

Terug

‘Dankjewel buurman!’ blokletterden de kranten na de aankondiging door Eandis van een forse verhoging van de elektriciteitsprijzen met gemiddeld 72 euro per gezin per jaar. Alsof je buurman met zijn zonnepanelen hiervoor verantwoordelijk zou zijn. Ondertussen weten we wel dat het niet de kleine huishoudelijke photovoltaïsche (pv-)installatie van de buurman is die deze prijsverhoging veroorzaakt. Zijn groenestroomcertificaten zijn maar een zeer beperkt deel van het totale volume. Maar hoe zit het nu werkelijk met het kostenplaatje van zonnepanelen?

 

Als je de rekening maakt van huishoudelijke pv-installaties kom je tot vreemde conclusies. Stel dat je buurman een installatie plaatst op een woning van meer dan 5 jaar oud met een vermogen van 2 kWp, aan 3000 euro per kWp + 6 % btw (kostprijs: 6360 euro). Hij plaatst die installatie eind dit jaar en krijgt 270 euro per 1000 kWh die de installatie opbrengt aan groenestroomcertificaten gedurende 20 jaar. Toch krijgt hij nog subsidies wanneer de installatie is terugverdiend. Hij krijgt de groenestroomcertificaten aan 270 euro immers gedurende 20 jaar en de elektriciteitsopbrengst (gerekend aan een gemiddelde opbrengst van 1700 kWh per jaar) gedurende de volledige levensduur van de installatie. Totaal verdient hij na 20 jaar 11.454 euro aan zijn installatie, waarvan 5780 euro aan elektriciteitsopbrengst. Onafhankelijk van de elektriciteitsopbrengst verdient hij 5674 euro aan zijn installatie.

 

Wie een grotere installatie van 4 kWp plaatst aan 3000 euro per kWp, heeft die op dezelfde termijn terugverdiend als een kleine installatie. Hij verdient na 20 jaar 22.907 euro waarvan 11.347 euro aan elektriciteitsopbrengst. Onafhankelijk hiervan verdient hij nog altijd 11.347 euro. Dus: hoe groter de installatie, hoe groter de winst. Zelfs los van de elektriciteitsopbrengst.

 

Tussen haakjes: deze berekening geldt alleen voor installaties op bestaande woningen, die recht geven op de spreiding van belastingvermindering over 4 jaar. Ze houdt geen rekening met bijvoorbeeld de vervanging van de omvormer, voor zover hierop geen garantie van 20 jaar geldt.

 

Waarde groenestroomcertificaten huishoudelijke pv-installaties

2009 € 450 / MWh Gedurende 20 jaar
2010 € 350 / MWh  
1/1/2011 – 31/6/2011 € 330 / MWh  
1/7/2011 – 30/9/2011 € 300 / MWh  
1/10/2011 – 31/12/2011 € 270 / MWh  
1/1/2012 – 31/3/2012 € 250 / MWh  
1/4/2012 – 30/6/2012 € 230 / MWh  
1/7/2012 – 31/12/2012 € 210 / MWh  
2013 € 190 / MWh Gedurende 15 jaar
2014 € 150 / MWh  
2015 € 110 / MWh  
Vanaf 2016 € 90 / MWh  

 

Hoe de opbrengst maximaliseren?

Wie zoveel mogelijk aan zijn installatie wil verdienen zal dus zoveel mogelijk panelen op zijn dak plaatsen. De enige belemmeringen zijn: het beschikbare startkapitaal, de beschikbare gunstig georiënteerde dakoppervlakte om panelen te plaatsen, de isolatie van het dak (1) en de begrenzingen voor de terugdraaiende teller (om recht te hebben op een terugdraaiende teller ligt het maximum te installeren vermogen van de installatie op 10 kW). Mogelijk gevolg: de zonnepanelen wekken meer elektriciteit op dan het gezin verbruikt.

 

Een energiebewust gezin zal nog steeds letten op zijn elektriciteitsverbruik, weliswaar zonder dat hier een financiële beloning tegenover staat. Wie alleen vanuit zijn portemonnee denkt, trekt andere conclusies in de trant van: “Het zou toch zonde zijn de gratis opgewekte elektriciteit niet allemaal op te gebruiken.”

Daarnaast riskeert hij wanneer hij meer produceert dan verbruikt, belastingen te moeten betalen op de inkomsten uit groenestroomcertificaten en btw-plichtig te worden omwille van diezelfde inkomsten. Logisch gevolg is een aanpassing van het verbruik aan de opbrengst.

 

Een eerste optie bestaat er dan in om toestellen op andere energiebronnen te vervangen door elektrische toestellen. Het gasfornuis bijvoorbeeld wordt een inductiekookplaat. Is er dan nog een overschot aan opgewekte elektriciteit, dan gaat die naar een elektrische boiler en/of elektrische bijverwarming. Dit levert een extra besparing op op de kosten voor gas of stookolie. Een dergelijke evolutie kan je niet echt toejuichen. Deze elektriciteit gaat beter op het net zodat anderen die kunnen gebruiken wat bijgevolg de klassieke elektriciteitsproductie vermindert.

 

Een tweede optie is kwistiger omspringen met elektriciteit: gloeilampen hangen in plaats van spaarlampen, een Amerikaanse koelkast in huis halen, de televisie laten aanstaan, zwembadverwarming en overvloedige tuinverlichting installeren. Financieel is deze optie minder gunstig dan de eerste, maar nog altijd voordeliger dan een kleinere pv-installatie (minder panelen) en zuinig omspringen met energie.

 

Een derde optie is wel te verantwoorden: deze elektriciteit gebruiken voor een elektrische auto (op voorwaarde dat dit niet resulteert in meer autokilometers) of voor een efficiënte warmtepompinstallatie.

 

En wat met de zonneboiler?

Sanitair warm water kan je aanmaken met een zonneboiler, energetisch een heel goede keuze. Opvallend is toch de marktevolutie van zonneboilers. In 2007 werden in België nog 65.000 m² beglaasde collectoren geplaatst, in 2008 waren er dat nog 62.200 m² en in 2009 50.700 m². Een sterke daling terwijl het aantal pv-installaties boomt. Waarom kiezen minder mensen voor een zonneboiler? De verklaring is simpel: sanitair warm water aanmaken met een pv-installatie is dankzij de huidige oversubsidiëring goedkoper dan met een zonneboiler.

 

Het enige argument om een zonneboiler voor sanitair warm water aan de man te brengen in plaats van een pv-installatie is de beschikbare dakoppervlakte. Voor een gezin van 4 personen heb je ongeveer 3000 kWh per jaar nodig voor de aanmaak van sanitair warm water. Doe je dit met een pv-installatie, dan heb je hiervoor 30 m² panelen nodig. Doe je dit met een zonneboiler (weliswaar voor de helft van de energie, nodig voor de aanmaak van sanitair warm water, de rest levert de naverwarming), dan volstaat 4 m² collectoroppervlak. Dit is het gevolg van het verschil in omzettingsrendement van ongeveer 15 % (van zonlicht naar elektriciteit) voor pv-installaties en meer dan 60 % (van zonlicht naar warmte) voor zonnecollectoren.

 

Een zonneboiler is dus veel efficiënter voor de opwarming van sanitair warm water. Wie toch kiest voor een pv-installatie voor warm water denkt dat hij de groene elektriciteit die hij in de zomer op het net plaatst er in de winter terug afhaalt, terwijl hij warm water uit de zonneboiler zelf op voorraad moet houden en dit kan hij niet van de zomer tot de volgende winter. Voor een zonneboiler heeft hij bijgevolg naverwarming nodig in de winter, terwijl hij met een pv-installatie met terugdraaiende teller zogezegd alle energie voor de opwarming van dit water zelf opwekt.

 

Wat doe je eraan?

Vormt subsidies afschaffen een oplossing? Neen, want dan plaatst bijna niemand nog zonnepanelen en laat je een groot deel van het potentieel aan groene stroom in Vlaanderen liggen. Terwijl je met een volgehouden beleid in 2020 4% van het elektriciteitsverbruik in Vlaanderen uit zonnepanelen kunt halen (bron:www.ode.be/zonnestroom/de-cijfers/potentieel). De subsidiërende overheden moeten dringend, in onderling overleg en in overleg met de sector, een aangepast subsidiesysteem ontwikkelen dat mensen blijft motiveren te investeren in zonnepanelen en tegelijk energiebesparing aanmoedigt. Continu evalueren en bijsturen blijft noodzakelijk, want dat is nu juist wat de laatste jaren is misgelopen. Het systeem van groenestroomcertificaten werkte bij aanvang goed (begin 2006), maar bleef jarenlang onveranderd, ondanks de invoering van de belastingvermindering en de sterk dalende kostprijs van de installaties.

De belangrijkste aandachtspunten voor een aangepast subsidiebeleid zijn:

  • De trias energetica (eerst besparingsmaatregelen, dan hernieuwbare energie stimuleren) moet ook financieel interessant blijven. Het huidige systeem stimuleert de neiging tot overconsumptie.
  • Goed georiënteerde dakoppervlakten met weinig of geen schaduw moet je zoveel mogelijk benutten voor zonnepanelen. Wie meer produceert dan hij zelf verbruikt, mag je hiervoor niet afstraffen. Correct vergoeden is een betere keuze. Nu riskeert wie meer produceert dan verbruikt, belastingen te moeten betalen op de inkomsten uit groenestroomcertificaten en btw-plichtig te worden omwille van diezelfde inkomsten.
  • Aan het niet gelijktijdig gebruiken en produceren mag een prijskaartje hangen. PV-eigenaars moeten beseffen dat de elektriciteit die zij nu opwekken ook nu gebruikt wordt en wat zij nu gebruiken ook nu opgewekt wordt. Het elektriciteitsnet is geen batterij.
  • Voor wie een geschikt dak heeft, blijft de rem om zonnepanelen te plaatsen nog altijd de initiële investeringskost. Belastingvermindering krijg je pas vanaf 2 jaar na de investering en een groene lening is alleen weggelegd voor wie het maximum te lenen bedrag niet in andere maatregelen zoals dakisolatie en beglazing heeft geïnvesteerd. In die zin blijven zonnepanelen een goede investering voorbehouden voor gegoede burgers.

Marleen De Roye
Evelien Willaert

 

PS: Na het schrijven van dit artikel ben ik zelf ook naar een installateur gestapt. Te mooie kans om te laten liggen, nietwaar? Overproductie is bij mij niet aan de orde en ik heb net mijn dak nog bijgeïsoleerd.

(1) Voorwaarde voor de toekenning van groenestroomcertificaten is de isolatie van het dak (of de zoldervloer) van het volledig beschermd volume (R ≥ 3m²K/W) bij de plaatsing van zonnepanelen op de woning.

 

De gedachtesprong

Waarom eens niet van nul vertrekken en de bestaande aanpak en subsidiesystemen achter ons laten? Wat zou de basis van een eerlijk systeem kunnen zijn, dat de stimulans voor energiebesparing combineert met het maximaal inzetten op hernieuwbare energie?

 

Een inventarisatie van alle beschikbare en gunstig georiënteerde dakoppervlakken en een financiële stimulans om al deze oppervlakten ook te gaan benutten, waarbij de gemeenschap integraal de kosten van de installatie (zowel plaatsings- als onderhoudskosten) draagt, maar ook de opbrengsten ontvangt. Onrechtstreeks deelt elke burger dus in de winst. Voor eigenaars zou dit een nuloperatie betekenen. Geen financiële stimulans dus, kun je stellen, behalve wanneer wie weigert zijn geschikt dak ter beschikking te stellen, afgestraft wordt met een belasting.

 

Mooi meegenomen is dat financiële maar ook gebouwgebonden beperkingen geen rol meer spelen. Wie in een appartement of in een rijwoning met beperkte en/of minder gunstig georiënteerde dakoppervlakte woont, is nu immers benadeeld in vergelijking met eigenaars van riante villa's.

 

Als extraatje voor mensen met een laag inkomen zou de gemeenschap meteen ook de kosten van het plaatsen van de minimaal vereiste en correct geplaatste dakisolatie op zich kunnen nemen. Iedereen profiteert en niemand is de dupe. Niet realistisch? In ieder geval een mogelijke basis voor discussie.

Achtergrondafbeelding

016 23 26 49

info@dialoog.be

facebook.com/dialoogvzw