Je bent hier » Tijdschrift » Archief » Archief wonen » Architect peggy totte architectuurwijzer over collectief wonen

Architect Peggy Totté (Architectuurwijzer) over collectief wonen

Terug

Architectuurwijzer is een culturele architectuurvereniging, die sinds 2017 de thema’s collectief bouwen en dichter wonen onder de aandacht van een breed publiek wil brengen. Ze kijken ook naar het buitenland om inspiratie op te doen. Momenteel bereiden ze een nieuwe tentoonstelling over collectief wonen in Vlaanderen voor, die vanaf 10 oktober in Genk zal te bezichtigen zijn. Curator Peggy Totté geeft tekst en uitleg. “Collectieve woonprojecten zijn in opkomst, maar blijven voorlopig toch beperkt tot een marge.”

 

Brutopia Brussel © Brecht Van Maele

Brutopia, Brussel. © Brecht Van Maele

 

Hoe is de situatie in Vlaanderen op vlak van collectieve woonprojecten?
Peggy Totté: “Vlaanderen kent geen rijke traditie aan collectieve architectuur. Binnen de religieuze architectuur zijn wel kloosters en begijnhoven gebouwd, waar paters, zusters of begijntjes op hun manier samenleefden en diverse ruimtes deelden. Ook het samenwonen met verschillende generaties binnen één boerderij op het platteland is lang de norm geweest. In de Brusselse tuinwijken, Le Logis en Floréal, in de jaren ’20 is er een korte uitzonderlijke periode van coöperatieve woningbouw geweest binnen het idee van de tuinwijken.

 

De belangrijkste impact op onze wooncultuur dateert van de periode na de Tweede Wereldoorlog waarin zowel de Wet de Taeye als de Wet Brunfaut tot stand zijn gekomen. De Wet De Taeye heeft het wonen in een vrijstaande woning op een private kavel buiten de stad sterk gestimuleerd. De Wet Brunfaut was gericht op de laagste inkomenscategorieën en wordt gezien als de socialistische stedelijke tegenhanger. Deze wet wilde naar internationaal model overheidsinitiatief stimuleren voor collectieve woonvormen in een stedelijke omgeving. Een aantal opmerkelijke gebouwen zijn gerealiseerd, zoals de Silvertoptorens, de Luchtbal en het Kiel in Antwerpen en Sint-Maartensdal in Leuven, maar wellicht om economische redenen is ook hier amper ruimte gemaakt voor collectief leven.”

 

De laatste jaren hoor je vanuit het beleid toch meer dan vroeger over de nood aan verdichting, aan dichter bijeen wonen?
Dat klopt. Met de goedkeuring van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen in 1997 wil men de verspreiding van het wonen een halt toeroepen en zoveel mogelijk open ruimte vrijwaren van verdere bebouwing. Daarom is er gewerkt aan een visie op kernversterking van steden en dorpen, en verdichting van het wonen. Deze visie maakt vandaag ook deel uit van het nieuwe Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (dat nog in opmaak is) en vele gemeentelijke en provinciale beleidsplannen. Ook de Vlaamse Bouwmeester neemt deze visie op in zijn krachtig pleidooi voor een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

 

In de praktijk heeft deze visie geleid tot een sterke opkomst van het aanbodgestuurd bouwen van nieuwe appartementen door de projectontwikkelaars. In deze projecten is de architectuur vaak ondergeschikt en ligt de focus vooral op het financieel rendement, het commercieel belang of de efficiëntie van het bouwen. Dat staat in contrast met het vraaggestuurd bouwen van de vrijstaande woning die zeer sterk werd bepaald vanuit de woonwensen, de persoonlijke smaak en het budget van de bewoners. Beide woonvormen kennen wel een sterke gelijkenis: er zijn amper collectieve voorzieningen. De Vlaming lijkt er niet klaar voor, dus het is commercieel niet interessant voor de ontwikkelaar.

 

Eigen haard

We hangen vast aan onze droom van een eigen huis?
Het recente ruimterapport van Vlaanderen bevestigt deze trend met haar peiling, waarin een ruime meerderheid van de Vlamingen niet wenst te delen. Voor een ‘klusplaats, atelier of bureau’ (33 %), een ‘wasplaats’ (26 %) en een ‘tuin’ (23 %) wordt delen nog het meest overwogen. Van de redenen waarom mensen liever niet willen delen, wordt “minder privacy voor het gezin” door 81 % aangeduid, maar ook “gedeelde verantwoordelijkheid is niet vanzelfsprekend”; “ik kan het dan niet of minder inrichten naar eigen smaak en behoeften”; “er is nood aan overleg en afspraken; de gebruiksduur, gebruiksmomenten zijn minder flexibel” door 30 tot 40 %.

 

Na enkele pioniersprojecten in de jaren ’90 zien we sinds 2010 nochtans een groei van cohousingprojecten waarin bewoners samen een bouwgroep vormen, een terrein of gebouw aankopen en vervolgens een ontwerp- en bouwproces opstarten. Door zelf het initiatief te nemen, proberen ze hun eigen woonwens waar te maken en tegelijk het budget in eigen handen te houden. Deze projecten vragen veel tijd en energie in het voorbereidend proces, maar worden steeds vaker erkend als de woonvorm van de toekomst. Samengevat: collectieve woonprojecten zijn in opkomst, maar blijven voorlopig toch beperkt tot een marge.

 

Jullie spreken over collectief bouwen en wonen en niet over cohousingprojecten. Wat is het verschil?
Collectief bouwen en wonen is een verbreding van het begrip. Cohousing is voor mij heel sterk gelinkt met de bewonersgroep die het project zelf opstart, zelf uitvoert en daarna ook beheert. In de tentoonstelling zitten er ook projecten waar het initiatief wordt genomen door de projectontwikkelaar, de sociale huisvestingsmaatschappij of een stichting, en projecten waarin minder collectieve ruimtes zijn opgenomen. Begijnhof Hoogstraten is voor ons een mooi collectief woonproject, maar is tot nog toe geen cohousingproject. Zij hebben deze huizen samen gerestaureerd, zij pachten de woningen van de gemeente en beheren samen de buitenruimte via een vzw. Dat vraagt dus al een collectief engagement, maar toch delen zij geen binnenruimtes en kan je het zeker geen cohousing noemen.

 

Is een bejaardenhuis met serviceflats ook een vorm van collectief en dichter wonen? Wat is bijvoorbeeld het verschil met een Abbeyfieldhuis?

In de tentoonstelling wordt ook een woonzorgcentrum opgenomen om mensen er bij te laten stilstaan dat dit ook over een bijzondere vorm van collectief wonen gaat en dat we hieruit ook kunnen leren. Als mensen oud worden of dementeren, zijn ze plots genoodzaakt samen te wonen, maar kan het even belangrijk zijn dat dit gebouw goed is ontworpen en dat er voldoende aandacht gaat naar privacy van elke bewoner. Een Abbeyfieldhuis is eerder een cohousingproject waarin het initiatief door bewoners wordt genomen die het project zelf realiseren en beheren, maar hiertoe een soort merkteken van Abbeyfield krijgen. Het heeft dus meer gelijkenissen met een cohousingproject en minder met een woonzorgcentrum. Van de openbare stichting Symbiosis hebben we ook één project in de tentoonstelling opgenomen. Zij zijn specifiek bezig met woonprojecten voor groepen senioren die samen oud willen worden, maar ook veel belang hechten aan de plek waar ze gaan wonen. Het gaat daarom ook over projecten in beschermd erfgoed.

016 23 26 49

info@dialoog.be

facebook.com/dialoogvzw